Internationaal

Internationale praktijkgroepen

03-06-2020

Opnieuw een uitspraak over Corona en huur

De rechterlijke uitspraken over de gevolgen van de Coronacrisis voor bestaande huurverplichtingen volgen elkaar in hoog tempo op. Nadat de Rechtbank Noord-Nederland vorige week oordeelde dat de sluiting van een café vanwege de Coronacrisis een gebrek opleverde, en de Rechtbank Gelderland twee dagen later hetzelfde oordeel velde over de sluiting van het Gelredome, was het op 3 juni jl. de beurt aan de Rechtbank Overijssel om een uitspraak te doen over de gevolgen van de Coronacrisis voor de betaling van de huur.

De achtergrond
Evenals de uitspraak van de Rechtbank Noord-Nederland betrof de uitspraak van de Rechtbank Overijssel een horeca-onderneming, deze keer Café-Restaurant-Bowling Urbana te Zwolle. De eigenaar van het pand, de Lenferink Groep, was met de eigenaren van Urbana in onderhandeling over de mogelijke aankoop van het bedrijf. Toen Lenferink van de aankoop afzag, heeft Urbana met ingang van 1 maart 2020 de betaling van de huur opgeschort wegens vermeend achterstallig onderhoud aan het pand. Lenferink is daarop een kort geding gestart tot betaling van de achterstallige huur. Als verweer tegen deze vordering heeft Urbana zich mede beroepen op de Coronacrisis.

De uitspraak
De rechter maakte korte metten met het verweer van Urbana. De rechter erkende dat Urbana vanaf half maart 2020 haar deuren moeten sluiten, maar die sluiting belette volgens de rechter op zichzelf niet de betaling van de huurprijs. Dat de omzet van Urbana vanaf half maart was weggevallen, behoorde nu eenmaal tot haar risico. De betalingsonmacht waarin Urbana daardoor terecht was gekomen leverde dan ook geen overmacht op, aldus de rechter.

De rechter erkende, in navolging van de uitspraken van de Rechtbank Noord-Nederland en de Rechtbank Gelderland, dat een wettelijk voorschrift dat het gebruik van het gehuurde verbiedt of inperkt - zoals de Covid-19 noodverordening - op zichzelf een gebrek kon opleveren, maar vond dat dat hier niet het geval was. Volgens de rechter was Urbana op grond van de toepasselijke algemene bepalingen immers zelf verantwoordelijk voor de vergunningen die zij voor de uitoefening van het bedrijf nodig had. Dit betekende volgens de rechter dat het risico van de gedwongen sluiting daarmee contractueel bij Urbana was neergelegd, zodat die sluiting geen gebrek kon opleveren. Daarnaast achtte de rechter het verdedigbaar dat de sluiting ook op grond van de zgn. 'verkeersopvattingen' voor rekening van de huurder kwam. Dit alles bracht de rechter ertoe om de huurvorderingen van Lenferink toe te wijzen.

Analyse
Bij lezing van deze uitspraak is duidelijk dat het geschil tussen Lenferink en Urbana een andere oorzaak had en dat de Coronacrisis er enigszins met de haren bij is gesleept. Dat verklaart mogelijk waarom de rechter zo weinig sympathie had voor het Coronaverweer van Urbana. Bij de argumenten waarmee de rechter aan dat verweer voorbij gaat zijn echter wel vraagtekens te zetten. Met name de overweging dat de huurder op grond van de toepasselijke algemene bepalingen zelf verantwoordelijk is voor de vergunningen die hij nodig heeft voor de uitoefening van zijn bedrijf lijkt een magere grond voor de conclusie dat het risico van een gedwongen sluiting - ongeacht de reden van die sluiting - contractueel bij de huurder is gelegd. De praktijk moet uitwijzen of dat argument in andere uitspraken gevolg vindt.

Volg ons!
Inschrijven nieuwsbrief LinkedIn

Gerelateerd nieuws