Internationaal

Internationale praktijkgroepen

18-08-2021

Aansprakelijkheid van de bestuurder en commissaris bij faillissement van een vereniging en stichting onder de WBTR

Wet bestuur en toezicht rechtspersonen
Op 1 juli 2021 is de Wet bestuur en toezicht rechtspersonen (WBTR) in werking getreden, met als doel verbetering van de kwaliteit van bestuur en toezicht bij stichtingen en verenigingen in de semipublieke sector.

De WBTR bevat onder andere bepalingen omtrent:

  • de positie en plichten van bestuursleden en toezichthouders;
  • de aansprakelijkheid van bestuursleden en toezichthouders;
  • financieel beleid en goedkeuring van uitgaven;
  • belangenverstrengeling;
  • procedures bij grote uitgaven of investeringen.

Dit artikel belicht de nieuwe regeling voor de aansprakelijkheid van bestuurders en commissarissen bij faillissement van informele en niet-commerciële verenigingen en niet-commerciële stichtingen.

Aansprakelijkheid bestuurders en commissarissen failliete verenigingen en stichtingen
Het Burgerlijk Wetboek bevatte al een regeling voor de aansprakelijkheid van het bestuur (en de raad van commissarissen) van verenigingen en stichtingen in geval van faillissement. Deze voormalige regeling gold echter alleen voor formele en commerciële (en dus Vpb-plichtige) verenigingen en stichtingen. Voor bestuurders en commissarissen van informele verenigingen en van verenigingen en stichtingen die niet Vpb-plichtig zijn gold het artikel over aansprakelijkheid wegens onbehoorlijke taakvervulling niet.

De WBTR vult deze leemte op. Met ingang van 1 juli 2021 kunnen in geval van faillissement ook bestuurders en commissarissen van informele en niet-commerciële verenigingen en stichtingen aansprakelijk worden gehouden wanneer zij hun taken onbehoorlijk hebben vervuld. Volgens de wetgever kan ook bij deze rechtspersonen sprake zijn van bestuurders en commissarissen die zich schuldig maken aan fraude of andere vormen van ernstig taakverzuim. Als de vereniging of stichting daardoor failliet gaat en daarbij bijvoorbeeld schuldeisers of werknemers benadeeld worden, dient de curator volgens de wetgever adequate middelen te hebben om de veroorzaakte schade op de verantwoordelijke bestuurders en commissarissen te verhalen.

Bewijsvermoedens in het nadeel van bestuurders en commissarissen
Diverse semipublieke instellingen zijn op basis van sectorspecifieke regelgeving onderworpen aan een variant van de jaarrekeningenplicht. Denk bijvoorbeeld aan woningcorporaties, onderwijsinstellingen, zorginstellingen en pensioenfondsen. In deze gevallen geldt op grond van de WBTR een bewijsvermoeden, dat inhoudt dat wanneer niet aan de jaarrekeningplicht (2:394 BW) of boekhoudplicht (2:10 BW) is voldaan, bij voorbaat al vaststaat dat sprake is van een onbehoorlijke taakvervulling (dit is een niet weerlegbaar bewijsvermoeden) én dat bij voorbaat al aannemelijk is dat deze onbehoorlijke taakvervulling een belangrijke oorzaak is van het faillissement (dit is een wél weerlegbaar bewijsvermoeden). Als deze bewijsvermoedens van toepassing zijn, dan is de bestuurder of commissaris dus aansprakelijk, tenzij hij aantoont dat het faillissement niet te wijten is aan kennelijk onbehoorlijke taakvervulling. De bewijslast ligt dus bij de bestuurder of commissaris. Deze bewijsvermoedens golden ook al voor bestuurders en commissarissen van formele en commerciële verenigingen stichtingen.

Als niet aan de jaarrekening- of boekhoudplicht is voldaan en de bewijsvermoedens dus van toepassing zijn, zal voor de curator de drempel om de bestuurders of commissarissen aansprakelijk te stellen een stuk lager liggen.

Kritiek op de wijziging in aansprakelijkheid bij faillissement
De WBTR heeft veel kritiek gekregen gedurende het wetgevingsproces. Het heeft dan ook lang geduurd voordat de wet door de Tweede Kamer is gekomen. De reden van deze kritiek is dat bestuurders van de lokale buurt- of voetbalvereniging met deze nieuwe regeling ook persoonlijk aansprakelijk kunnen worden gehouden voor het boedeltekort in faillissement. Dit zou kunnen leiden tot “bange bestuurders” die zich risicomijdend kunnen gaan gedragen. De bestuurder die geen of slechts een geringe vergoeding voor zijn werkzaamheden ontvangt, vindt wellicht dat de risico’s op aansprakelijkheid niet meer opwegen tegen de vergoeding of voldoening die uit het vrijwilligerswerk wordt gehaald.

Gedeeltelijke uitzondering voor niet-commerciële verenigingen en stichtingen
De wetgever heeft in enige mate naar deze kritiek geluisterd. Het bewijsvermoeden voor onbehoorlijk bestuur is daarom niet van toepassing op het bestuur van de informele vereniging en de niet-commerciële stichting. Als zij de boekhouding niet op orde hebben, is dat niet automatisch een reden voor aansprakelijkheid. De bewijslast voor aansprakelijkheid blijft in die gevallen op de curator rusten. De lat komt hiermee weliswaar hoger te liggen, maar bestuurders en commissarissen lopen nog steeds een risico op persoonlijke aansprakelijkheid bij faillissement.

BUREN
Onze adviseurs weten wat wel en niet mag en hebben ruime ervaring bij de advisering over aansprakelijkheid. Heeft u nog vragen over de WBTR of aansprakelijkheid van bestuurders en/of commissarissen? Neemt u dan gerust contact met ons op.

Key contacts

Stefan van Wijk

Partner | Advocaat
Stuur mij een e-mail
+31 (0)70 318 4200

Ashley Snel

Associate | Advocaat
Stuur mij een e-mail
+31 (0)70 318 4200

Follow us!
Subscribe newsletter  LinkedIn

Gerelateerd nieuws