Internationaal

Internationale praktijkgroepen

08-11-2019

Hoge Raad: verplicht einde aan 'slapend dienstverband'

We hebben er op moeten wachten, maar vandaag heeft de Hoge Raad het verlossende woord gesproken in het vraagstuk rond het slapend dienstverband en de transitievergoeding.

De Hoge Raad heeft, kort weergegeven, bepaald dat de werkgever in beginsel gehouden is om de arbeidsovereenkomst van een langdurig zieke werknemer op zijn verzoek te beëindigen, onder betaling van de wettelijke transitievergoeding. Hiermee volgt de Hoge Raad het advies van de advocaat-generaal.


De vragen van de rechtbank
In een vonnis van 10 april 2019 heeft de rechtbank Limburg prejudiciële vragen gesteld aan de Hoge Raad over het zogenaamde ‘slapend dienstverband’: een dienstverband van een werknemer die al langere tijd ziek is, dat desondanks door de werkgever in stand wordt gehouden. Regelmatig kiezen werkgevers voor deze constructie, vaak om te voorkomen dat zij de transitievergoeding moeten uitbetalen. In de rechtspraak en de literatuur heeft lange tijd discussie geleefd over de toelaatbaarheid van deze methode. Om hierover duidelijkheid te krijgen, richtte de Limburgse rechter zich tot de Hoge Raad. Hoofdvraag was of, en zo ja onder welke omstandigheden, een werkgever op basis van het beginsel van goed werkgeverschap een slapend dienstverband moet beëindigen, onder betaling van de wettelijke transitievergoeding.

Het advies van de advocaat-generaal
Op 18 september 2019 heeft advocaat-generaal de Bock haar advies aan de Hoge Raad uitgebracht. De advocaat-generaal meent dat een werkgever in beginsel verplicht is om een slapend dienstverband op verzoek van een langdurig zieke werknemer te beëindigen onder betaling van de wettelijke transitievergoeding. Hierbij acht de advocaat-generaal van belang dat de werkgever niet langer geconfronteerd wordt met hoge kosten als hij met een dergelijk verzoek akkoord gaat. Immers is recent middels de Wet compensatie transitievergoeding geregeld dat werkgevers worden gecompenseerd voor de transitievergoeding van een langdurige zieke werknemer. Ook is volgens De Bock duidelijk dat de wetgever slapende dienstverbanden onwenselijk acht.

Op grond van het bovenstaande brengt de eis van goed werkgeverschap met zich dat de werkgever een slapend dienstverband niet in stand mag houden, enkel om aan het betalen van de transitievergoeding te ontkomen.
Slotsom van het advies van de advocaat-generaal was dan ook dat de werkgever verplicht is om op verzoek van een langdurige zieke werknemer het slapend dienstverband te beëindigen. Hierbij dient de werkgever een bedrag ter hoogte van de wettelijke transitievergoeding te betalen. Dit kan anders zijn als de werkgever er een gerechtvaardigd belang bij heeft om de werknemer in dienst te houden: bijvoorbeeld als er een reële mogelijkheid bestaat dat de werknemer toch nog zal kunnen re-integreren.
 

Het antwoord van de Hoge Raad
Zojuist heeft de Hoge Raad uitspraak gedaan. De Hoge Raad volgt het advies van advocaat-generaal de Bock. De Hoge Raad heeft bepaald dat als uitgangspunt geldt dat de werkgever op grond van het goed werkgeverschap gehouden is in te stemmen met een voorstel van een langdurige zieke werknemer tot beëindiging van de arbeidsovereenkomst. Hierbij moet de werkgever een vergoeding toekennen, gelijk aan het bedrag van de wettelijke transitievergoeding. Op dit uitgangspunt geldt een uitzondering als de werkgever stelt en zo nodig kan bewijzen dat hij een gerechtvaardigd belang heeft bij het in stand houden van de arbeidsovereenkomst. Als voorbeeld noemt de Hoge Raad, in navolging van de advocaat-generaal, de reële re-integratiemogelijkheden voor de werknemer. Maar, zo benadrukt de Hoge Raad: de omstandigheid dat de werknemer zijn pensioengerechtigde leeftijd weldra zal bereiken, levert geen gerechtvaardigd belang voor de werkgever op.

De Hoge Raad voegt aan bovenstaande toe dat de werkgever de vergoeding voor de werknemer moet voorfinancieren, totdat de Wet compensatie transitievergoeding in werking is getreden op 1 april 2020. Als de werkgever aannemelijk maakt dat de voorfinanciering zou leiden tot ernstige financiële problemen, kan de rechter de betaling in termijnen laten plaatsvinden of opschorten tot na 1 april 2020.

U kunt de volledige uitspraak van de Hoge Raad hier lezen.

Key contacts

Suzan van de Kam

Partner | Advocaat
Stuur mij een e-mail
+31 (0)70 318 4297

Volg ons!
Aanmelden nieuwsbrief LinkedIn

Gerelateerd nieuws