Rechtbank Gelderland 19 oktober 2022 - ECLI:NL:RBGEL:2022:5945

Na een periode van relatieve rust op het gebied van publicatie van WHOA-uitspraken, is gisteren weer een uitspraak van de Rechtbank Gelderland van 19 oktober jl. gepubliceerd. Het betreft een uitspraak (link in de comments) op een aspectenverzoek in een akkoordprocedure waar eerder een verzoek tot schorsing van lopende procedures is afgewezen.

De rechtbank gaat niet op alle opgeworpen aspecten – zoals de vraag of de schuldenaar verkeert in een toestand van dreigende insolventie – in, gelet op de systematiek van de geschillenregeling van artikel 378 Fw en de klachtplicht van 383 lid 9 Fw. Bovendien heeft de rechtbank onvoldoende informatie van de schuldenaar ontvangen ten aanzien van de vraag voor welke bedragen de betrokken schuldeisers moeten worden toegelaten tot de stemming.

Ten aanzien van (de berekening van) de liquidatiewaarde en de reorganisatiewaarde, als onderdeel van de informatieverschaffing ex artikel 375 Fw, oordeelt de rechtbank dat deze waarden niet aanvaardbaar zijn berekend. Zo moet het peilmoment voor beide waarden liggen op het moment van homologatie, en niet op een eerder moment. Ook lijkt bij de bepaling van de reorganisatiewaarde geen rekening te zijn gehouden met prognoses voor de komende jaren. Nu deze waarden niet zijn vast te stellen, kan de rechtbank ook niet oordelen of aan de best interest of creditors-test en aan de priority rule is voldaan.

Ten aanzien van de klassenindeling oordeelt de rechtbank op voorhand dat het al dan niet betwist zijn van een vordering geen redelijke grond is die noopt tot het indelen in aparte klassen. Het op deze wijze creëren van een klasse die zal instemmen met het akkoord om te stemmen over het akkoord te beïnvloeden, acht de rechtbank in dit geval dan ook niet gerechtvaardigd. Bovendien mogen intercompany crediteuren tot het akkoord worden toegelaten, nu het akkoord een achterstelling – en daarmee wijziging – van hun vorderingen inhoudt.

Naar uitspraak 87