Internationaal

Internationale praktijkgroepen

19-04-2018

Verifieerbare vorderingen

Rondom een faillissement kunnen schuldeisers drie soorten vorderingen hebben: een faillissementsvordering, een boedelvordering of een niet-verifieerbare vordering. In deze column wil ik het hebben over de eerste soort, de faillissementsvordering. Faillissementsvorderingen kunnen ter verificatie worden ingediend. Daarom worden ze ook wel verifieerbare vorderingen genoemd. Maar welke vorderingen zijn nu verifieerbaar? De Hoge Raad heeft dit onlangs uitgebreid in een prejudiciële procedure (Credit Suisse/Jongepier q.q., ECLI:NL:HR:2018:424) verduidelijkt en voor de praktijk inzichtelijk gemaakt.

In het faillissementsrecht staan twee beginselen voorop. Enerzijds heeft een faillissement geen invloed op bestaande wederkerige overeenkomsten en de daaruit voortvloeiende verbintenissen. Anderzijds wordt door de faillietverklaring de rechtspositie van alle bij de boedel betrokkenen onveranderlijk (het fixatiebeginsel. De Hoge Raad geeft aan dat het samenspel van deze twee beginselen ervoor zorgt dat ook vorderingen die tijdens het faillissement ontstaan, verifieerbaar kunnen zijn. Wel dienen deze vorderingen voort te vloeien uit een ten tijde van de faillietverklaring bestaande rechtsverhouding. Dat kan een bestaande wederkerige overeenkomst zijn, maar ook – zo geeft de Hoge Raad expliciet aan – een rechtsverhouding, zoals een rechtsverhouding die ontstaat uit een voor de faillietverklaring gepleegde onrechtmatige daad van de schuldenaar.

Een andere voorwaarde voor verifieerbaarheid is dat de nieuwe vorderingen – zo vloeit voort uit het fixatiebeginsel – geen uitbreiding opleveren van de aanspraken die deze schuldeiser op grond van zijn rechtspositie ten tijde van de faillietverklaring al had. Het fixatiebeginsel zorgt er namelijk voor dat de rechtspositie van een schuldeiser na het intreden van het faillissement niet in zijn voordeel mag worden gewijzigd. Zo kan bijvoorbeeld een kredietverstrekker, ook al was een dergelijke bepaling in de kredietovereenkomst opgenomen, ingeval van verzuim aan de kant van de schuldenaar geen vorderingen ter verificatie indienen voor zover deze zien op vergoeding van advocaatkosten die deze kredietverstrekker naar aanleiding daarvan tijdens het faillissement maakt.

Deze verplichting van de schuldenaar ontstaat immers als gevolg van het na de faillietverklaring door de kredietverstrekker inschakelen van advocaten, terwijl in de kredietovereenkomst ten tijde van de faillietverklaring voor de kredietverschaffer wel de mogelijkheid, maar niet de verplichting tot het inschakelen van advocaten besloten lag. De vorderingen die zien op vergoeding van deze advocaatkosten zijn daarmee niet verifieerbaar. Toelating ter verificatie van deze vorderingen komt in strijd met het fixatiebeginsel.

Indien u vragen of opmerkingen heeft over dit alert of het onderwerp, dan kunt u uiteraard contact opnemen met ons.

Key contacts

Ruud Brunninkhuis

Senior Associate | Advocaat
Stuur mij een e-mail
+31 (0)70 318 4200

Key contacts

Ruud Brunninkhuis

Senior Associate | Advocaat
Stuur mij een e-mail
+31 (0)70 318 4200

Gerelateerd nieuws