Samenvatting
De Hoge Raad begrenst het agenderingsrecht van aandeelhouders en certificaathouders met zijn oordeel in Boskalis/Fugro (HR 20 april 2018, ECLI:NL:HR:2018:652)
Achtergrond artikel 2:114a BW
Op grond van artikel 2:114a BW hebben aandeelhouders die gezamenlijk ten minste drie honderdste gedeelte (3%) van het geplaatste kapitaal in de N.V. vertegenwoordigen in beginsel het recht een onderwerp op de agenda van de algemene vergadering te plaatsen. Dit kan gaan om onderwerpen ter bespreking van de algemene vergadering van aandeelhouders, maar ook om onderwerpen waarvoor besluitvorming nodig is. Het bestuur kan tegelijk onder bepaalde omstandigheden weigeren een agendapunt over te nemen. Daarbij is van groot belang of de algemene vergadering bevoegd is over het onderwerp dat ter besluit wordt voorgelegd.
Feiten
In de Boskalis/Fugro kwestie gaat het – in de kern – om het volgende:
Oordeel Hoge Raad
De Hoge Raad herhaalt allereerst zijn bestendige rechtspraak dat het bepalen van het beleid en de strategie van een vennootschap en de met haar verbonden onderneming in beginsel een aangelegenheid is van het bestuur van een vennootschap (onder toezicht van de raad van commissarissen).
De algemene vergadering kan haar opvattingen terzake tot uitdrukking brengen door uitoefening van de haar in de wet en de statuten toegekende rechten. Dit laatste betekent in het algemeen dat het bestuur van een vennootschap aan de algemene vergadering verantwoording heeft af te leggen van zijn beleid, maar dat het, behoudens afwijkende wettelijke of statutaire regelingen, niet verplicht is de algemene vergadering vooraf in zijn besluitvorming te betrekken als het gaat om handelingen waartoe het bestuur bevoegd is. Ook is het bestuur niet verplicht de algemene vergadering in zo’n geval te consulteren (Vgl. HR 13 juli 2007, ECLI:NL:HR:2007:BA7972, NJ 2007/434 (ABN Amro), rov. 4.3-4.4 en HR 9 juli 2010, ECLI:NL:HR:2010:BM0976, NJ 2010/544 (ASMI), rov. 4.4.1)).
De Hoge Raad (r.o. 3.3.7) stelt over de reikwijdte van artikel 2:114a BW in deze context:
“Nu het bepalen van het beleid en de strategie van een vennootschap en de met haar verbonden onderneming in beginsel een aangelegenheid is van het bestuur van de vennootschap en het bestuur niet verplicht is de algemene vergadering daaromtrent te consulteren, kunnen de in art. 2:114a BW bedoelde aandeelhouders en certificaathouders de vennootschap niet ertoe verplichten een onderwerp dat een aangelegenheid is van het bestuur ter stemming op te nemen in de agenda van de algemene vergadering. Daarbij doet niet ter zake dat die stemming geen rechtsgevolg heeft en wordt betiteld als een informele stemming, een aanbeveling, een motie of een peiling.”
Verder oordeelt de Hoge Raad dat de Aandeelhoudersrichtlijn niet tot een andere conclusie leidt. Uit de bewoordingen van de Aandeelhoudersrichtlijn kan namelijk niet worden afgeleid dat is beoogd aandeelhouders stemrechten toe te kennen die zij voordien niet hadden. Ook blijkt niet dat is beoogd de bevoegdheidsverdeling tussen de verschillende organen van de vennootschap nader te regelen (r.o. 3.3.8).
Enkele opmerkingen
Het oordeel van de Hoge Raad brengt met zich mee dat de “balance of power” tussen de organen van de N.V. van aandeelhoudersvergadering naar het bestuur (en de raad van commissarissen) verschuift. Het is tegelijk de vraag wat de exacte strekking is van het oordeel, omdat er discussie mogelijk is of een bepaald onderwerp tot de “strategie” behoort en wanneer niet.
Aandeelhouders die meer controle willen houden over de agenda en de koers van de vennootschap, kunnen iets doen met de uitdrukkelijke (en terechte) kwalificering die de Hoge Raad geeft in zijn oordeel: er kunnen afwijkende wettelijke of statutaire regelingen zijn, die de aandeelhouders verdergaande bevoegdheden geven.